KA31: De industriele revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriele samenleving
Omstreeks 1750 begin in Groot-Brittannië de industriële revolutie, een ingrijpende maar geleidelijke verandering van de nijverheid die sneller, grootschaliger en goedkoper ging produceren. Er ontstond een industriële samenleving, waarin meer dan de helft van de bevolking in de steden woonde en waarin industrie en diensten de belangrijkste beroepssectoren werden. De industrialisatie verspreidde zich in de tweede helft van de 19e eeuw naar andere Europese landen, de VS en Japan en in de 20e eeuw naar de rest van de wereld.
|
|
KA32: Discussies over de 'sociale kwestie'
De industrialisatie leidde tot het ontstaan van de sociale kwestie: de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. In het maatschappelijk debat hierover kwamen verschillende opvattingen over oorzaken en mogelijke oplossingen naar voren, variërend van niets doen tot ingrijpen door de overheid. Arbeiders richtten vakbonden op om gezamenlijk met werkgevers te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.
|
|
KA33: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
Door de industriële revolutie hadden de Europese landen grote behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten en waren ze militair superieur. In de 19e eeuw veroverden ze grote gebieden in Afrika en Azië waar ze kolonies stichtten. Ook het Chinese keizerrijk verloor een deel van zijn onafhankelijkheid aan koloniale mogendheden.
|
|
KA34: De opkomst van emancipatiebewegingen
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen arbeiders, vrouwen en in Nederland ook katholieken op voor hun rechten. Deze emancipatiebewegingen wilden een eind maken aan hun achterstelling. Met resultaat: in 1917 kregen arbeiders kiesrecht; vrouwen in 1919. En katholieken waren tevreden over de invoering van gelijke financiering van openbare en bijzondere scholen.
|
|
KA35: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
In de 19e eeuw nam bijna overal in Europa de volksinvloed toe. Groot-Brittannië en Nederland bijvoorbeeld werden parlementaire democratieën; in Duitsland lukte dat niet.
Het kiesrecht werd geleidelijk uitgebreid: eerst stemden alleen de belastingbetalende, rijke mannen (censuskiesrecht), later ook de gewone man en vrouw. |
|